Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Rechtsgebied:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Vindplaats:

Inhoudsindicatie:

Intrekken en terugvorderen. Verzwegen onroerend goed in Turkije. A-selectie steekproef. Geen discriminatie. Rechtmatigheids bezoek want ook voldaan aan informed consent. Onderzoek bij kadaster.

Gepubliceerde uitspraken in deze zaak:

Uitspraak



16/222 WWB

Datum uitspraak: 6 december 2016

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 november 2015, 15/3518 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting in de zaken heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal, die tevens voor appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellanten ontvingen van 1 november 2006 tot 1 januari 2010, in aanvulling op een ouderdomspensioen van appellant ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Vanaf 1 januari 2010 ontvingen zij van de Svb naast het AOW-pensioen van appellant - en met ingang van 1 maart 2012 ook van appellante - bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).

1.2.

Appellanten hebben de Svb door middel van een op 18 juni 2012 door hen beiden ondertekend formulier ‫‫“Verblijf buiten Nederland” (formulier) meegedeeld dat zij van 21 juni 2012 tot en met 21 september 2012 in het buitenland zullen verblijven. Zij hebben daarbij aangegeven op het [adres] in Turkije te verblijven. De postcode en woonplaats hebben zij niet ingevuld.‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬‬

1.3.

Op 30 november 2012 hebben twee medewerkers van de afdeling Bijzonder Onderzoek (afdeling BO) van de Svb, in het kader van een steekproefcontrole bij AOW-gerechtigden naar verblijf in het buitenland of niet opgegeven vermogen, een huisbezoek afgelegd aan de woning van appellanten. Tijdens dat huisbezoek hebben de medewerkers met toestemming van appellante kopieën gemaakt van de Turkse legitimatiebewijzen van appellanten en heeft appellante opnieuw een formulier ingevuld met betrekking tot het verblijf van appellanten in Turkije in de zomer van 2012. Daarop heeft appellante vermeld dat appellanten van 22 juni 2012 tot en met 18 september 2012 in Turkije hebben verbleven. Bij het verblijfadres heeft zij ingevuld dat appellanten verbleven op verschillende adressen bij familieleden.

1.4.

Op 10 april 2013 heeft een medewerker van de afdeling BO opdracht gegeven tot een buitendienstonderzoek. Een buitendienstmedewerker van het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade te Ankara heeft vervolgens in Turkije onderzoek gedaan naar onroerende zaken van appellanten in Turkije. In een rapport van 10 juni 2013 doet de buitendienstmedewerker op de volgende wijze verslag van de bevindingen van dat onderzoek. Uit onderzoek op het internet en bij de afdeling onroerende zaak belasting (afdeling OZB) van de deelgemeente [deelgemeente] van de stad Ankara is gebleken dat appellant belastingaangiftes heeft ingediend voor twee percelen bouwgrond. Op één van de percelen werd ten tijde van het onderzoek een appartementencomplex met 34 appartementen en een werkplaats gebouwd. Het andere perceel was onbebouwd. Het eerstgenoemde perceel is door een lokale makelaar getaxeerd op € 95.744,- en het andere perceel op € 17.952,-. De buitendienstmedewerker heeft het kadaster van de deelgemeente [deelgemeente] niet bezocht omdat deze instantie geen medewerking verleent.

1.5.

De onderzoeksbevindingen zijn voor de Svb aanleiding geweest bij besluit van 6 januari 2014 de betaling van de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 januari 2014 te blokkeren. De Svb heeft bij besluiten van 18 december 2014 de AIO-aanvulling van appellanten met ingang van 1 november 2006 (lees: de aanvullende bijstand over de periode van 1 november 2006 tot 1 januari 2010 en de AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2010) ingetrokken en de kosten van bijstand en de ten onrechte uitgekeerde AIO-aanvulling over de periode van 1 november 2006 tot en met 31 december 2013 tot een bedrag van € 17.293,50 van appellanten teruggevorderd. De Svb heeft het bezwaar tegen die besluiten bij besluit van

23 april 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellanten hebben zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Niet in geschil is dat de onderzoeksbevindingen van de buitendienstmedewerker een voldoende feitelijke grondslag bieden voor het bestreden besluit. Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de beantwoording van de vraag of de onderzoeksbevindingen aan het bestreden besluit ten grondslag mogen worden gelegd. Appellanten menen dat dit niet het geval is omdat - kort samengevat - het onderzoek om meerdere redenen onrechtmatig is geweest.

4.2.

Appellanten voeren in de eerste plaats aan dat de Svb de gegevens, die de feitelijke grondslag van het bestreden besluit vormen, heeft verkregen in strijd met het verbod van discriminatie als bedoeld in bijvoorbeeld artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Volgens appellanten zijn zij geselecteerd op basis van onduidelijke criteria. Het enkele gegeven dat mensen met een Turkse afkomst meer dan dertig dagen op vakantie gaan is volgens appellanten de reden geweest om hen te selecteren voor de steekproef. Er was geen sprake van een fraudesignaal. Er was sprake van een pragmatische keuze om personen te selecteren op basis van het hebben van een band met een ander land.

4.3.

Uit de stukken blijkt dat de Svb naar aanleiding van een risicoanalyse in 2006 een aantal maatregelen heeft genomen. Die zien er als volgt uit:

“1. Jaarlijks worden alle AIO-gerechtigden er aan herinnerd welke feiten en omstandigheden en wijzigingen daarin zij aan de Sociale Verzekeringsbank moeten doorgeven. Daarbij wordt aangegeven dat de Sociale Verzekeringsbank de nakoming van deze verplichtingen controleert.

2. Jaarlijks schrijft de Sociale Verzekeringsbank steekproefsgewijs een aselect deel van deze betrokkenen aan met de vraag of zij het betrokken jaar naar het buitenland zijn gaan of zijn geweest en zo ja, hoe lang. Tevens vraagt de Sociale Verzekeringsbank deze betrokkenen (opnieuw, de Sociale Verzekeringsbank deed dat ook al bij de aanvraag om AIO) of zij vermogen in het buitenland bezitten dat zij niet eerder aan de Sociale Verzekeringsbank opgaven. (…)

3. In gevallen waarin het onderzoek aanwijzingen oplevert dat er mogelijk sprake is van verzwegen buitenlands vermogen, wordt nader onderzoek daarnaar verricht. (…). Aanwijzingen voor verzwegen buitenlands vermogen zijn een (regelmatig terugkerend) langdurig verblijf in het buitenland en het feit dat dit verblijf steevast op eenzelfde adres wordt doorgebracht of het gezin op het adres woonachtig is.

De onder 3. genoemde onderzoeken worden ook verricht in gevallen die niet uit de onder 3. (lees: 2.) genoemde steekproef zijn voortgekomen maar waarin de Sociale Verzekeringsbank andere aanwijzingen heeft dat AIO-gerechtigden tot dan toe aan de Sociale Verzekeringsbank verzwegen vermogen in het buitenland bezitten. (...)”

4.4.1.

Ingevolge artikel 53a van de WWB in samenhang met artikel 47a, tweede lid, van de WWB is de Svb bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze algemene onderzoeksbevoegdheid kan steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden, zonder dat daartoe een redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist is. Daarbij mag echter niet in strijd gehandeld worden met het discriminatieverbod zoals onder meer opgenomen in artikel 14 van het EVRM en artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM. Zie de uitspraken van de Raad van

14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1228, 1229, 1230 en 1231.

4.4.2.

Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van 12 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4180), is volgens constante rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een verschil in behandeling voor de toepassing van artikel 14 van het EVRM discriminerend als het niet objectief gerechtvaardigd is, dat wil zeggen als met het onderscheid geen gerechtvaardigd doel wordt nagestreefd of als de gehanteerde middelen niet in een redelijke proportionaliteitsrelatie staan tot het nagestreefde doel. De verdragsstaten beschikken over een zekere beoordelingsmarge bij de vaststelling of en in welke mate verschillen in overigens gelijksoortige situaties een verschil in behandeling rechtvaardigen. De omvang van deze beoordelingsmarge is primair afhankelijk van de aard van het gemaakte onderscheid. Ten aanzien van een onderscheid dat niet “verdacht” is komt de verdragsstaat een ruime “margin of appreciation” toe. Dit geldt temeer in dit geval waar het gaat om een maatregel op het terrein van de sociale zekerheid.

4.4.3.

Allereerst wordt geoordeeld dat een algemeen onderzoek naar eventueel vermogen in het buitenland een legitiem doel dient. De Svb is in beginsel bevoegd om met het oog op effectiviteit, efficiëntie en kostenbesparing, en vanwege het grote belang van bestrijding van onjuist gebruik van sociale voorzieningen, bij het toepassen van de onder 4.4.1 genoemde algemene onderzoeksbevoegdheid een selectie uit het totale bestand van AIO-gerechtigden te maken, tenzij hierbij een ongerechtvaardigd verschil in behandeling als bedoeld in artikel 1 van Protocol 12 bij het EVRM wordt gemaakt tussen AIO-gerechtigden.

4.4.4.

Uit de beschikbare gegevens valt niet af te leiden dat de Svb bij de selectie van de groep van personen die in 2012 in het kader van de steekproef zijn aangeschreven - waaronder gelet op het verhandelde ter zitting ook appellanten - enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt. Deze groep is aselect tot stand gekomen. Op basis van het daaropvolgende onderzoek in het dossier van appellanten bleek dat appellanten in 2012 hadden opgegeven dat zij van 21 juni 2012 tot 21 september 2012 op vakantie in Turkije zouden verblijven. Dit betrof een verblijf op één adres. Tijdens het huisbezoek heeft appellante opnieuw een formulier ingevuld, waarop zij - anders dan op het eerste formulier - heeft vermeld dat appellanten op meerdere adressen bij familieleden hebben verbleven. Zoals uit het bestreden besluit blijkt en ter zitting door de gemachtigde van de Svb is herhaald, verricht de SVB in een dergelijk geval nader onderzoek, ongeacht afkomst of land van herkomst van de betrokken AIO-gerechtigden. Appellanten kwamen op basis van de feitelijke onderzoeksbevindingen die pasten binnen de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van de risicoanalyse, te weten langdurig verblijf in het buitenland en tegenstrijdige informatie met betrekking tot de plaats van verblijf, in aanmerking voor een nader onderzoek. Van het door appellanten gestelde verboden onderscheid in behandeling is geen sprake geweest. De grond dat sprake is van discriminatie slaagt daarom niet.

4.5.1.

Het voorgaande wordt niet anders omdat het huisbezoek op 30 november 2012 volgens appellanten onrechtmatig was en de bij dat huisbezoek verkregen informatie, waaronder het door appellante tijdens dat huisbezoek ingevulde formulier, niet aan de besluitvorming ten grondslag zou mogen worden gelegd. Appellanten voeren in dit verband aan dat zij geen volledig ‘informed consent’ hebben verleend. Dit houdt verband met het feit dat in de door appellante ondertekende Verklaring omtrent huisbezoek SVB (Verklaring) niet staat dat het niet verlenen van toestemming geen gevolgen zal hebben voor het recht op bijstand, maar dat het niet verlenen van toestemming geen directe gevolgen zal hebben voor het recht op uitkering.

4.5.2.

Artikel 8, eerste lid, van het EVRM bepaalt dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4064) is geen sprake van inbreuk op het huisrecht als bedoeld in deze verdragsbepaling als de rechthebbende toestemming heeft gegeven voor het binnentreden in de woning. De toestemming moet vrijwillig zijn verleend en op basis van ‘informed consent’. Dit houdt in dat de toestemming van de betrokkene berust op volledige en juiste informatie over de reden en het doel van het huisbezoek en over de gevolgen die het weigeren van toestemming voor de verlening van bijstand heeft. Welke gevolgen voor de bijstandsverlening zijn verbonden aan het weigeren van toestemming voor het binnentreden in de woning hangt af van de vraag of een redelijke grond voor het huisbezoek bestaat. Is sprake van een redelijke grond voor het afleggen van een huisbezoek, dan dient de betrokkene erop te worden gewezen dat het weigeren van toestemming gevolgen kan hebben voor de verlening van bijstand. Ontbreekt een redelijke grond, dan moet de betrokkene erop worden geattendeerd dat het weigeren van toestemming geen gevolgen heeft voor de bijstandsverlening. De bewijslast ten aanzien van het ‘informed consent’ bij het binnentreden in de woning rust op het bijstandverlenend orgaan.

4.5.3.

Vaststaat dat in dit geval geen redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek aan de woning van appellanten, zodat appellante moest worden voorgehouden dat het weigeren van toestemming voor het binnentreden geen gevolgen heeft voor de

AIO-aanvulling van appellanten. Uit de door appellante ondertekende Verklaring blijkt dat dit is gebeurd en ook dat de medewerkers van de afdeling BO zich vóór het betreden van de woning hebben gelegitimeerd en appellante hebben geïnformeerd over de reden en het doel van het huisbezoek. Daarmee is aan het vereiste van ‘informed consent’ voldaan. De enkele omstandigheid dat in de Verklaring staat dat het niet verlenen van toestemming geen directe gevolgen zal hebben voor de uitkering, betekent niet dat niet aan dat vereiste is voldaan. De stelling dat appellante uit het woord ‘directe’ mogelijk heeft kunnen afleiden dat het weigeren van toestemming later toch gevolgen zou kunnen hebben voor de uitkering van appellanten, volgt de Raad niet. Het woord ‘directe’ impliceert slechts, zoals de Svb ook ter zitting heeft gesteld, dat bij weigering altijd nog ander onderzoek dan een huisbezoek kan plaatsvinden dat gevolgen kan hebben voor de uitkering. Geen aanleiding bestaat te veronderstellen dat appellante niet wist waarvoor zij tekende. Gelet hierop moet als vaststaand worden aangenomen dat appellante de medewerkers van de afdeling BO vrijwillig en op basis van ‘informed consent’ toestemming hebben gegeven voor het binnentreden in hun woning. Dit betekent dat geen sprake is geweest van een inbreuk op het huisrecht van appellanten.

4.6.

Uit 4.5.3 volgt tevens dat de grond van appellanten, inhoudende dat in het onderzoek geen gebruik mocht worden gemaakt van de Kimlik-nummers van appellanten omdat deze nummers tijdens een onrechtmatig huisbezoek zijn verkregen door kopieën te maken van identiteitsbewijzen van appellanten, niet slaagt. Het huisbezoek was immers niet onrechtmatig.

4.7.1.

Appellanten voeren voorts aan dat de Svb een ongerechtvaardigde inbreuk heeft gemaakt op het recht op respect voor het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM . Dat levert naar Turks recht een strafbaar feit op. Er is sprake van een ongerechtvaardigde inbreuk omdat het kadastraal onderzoek - kort gezegd - in strijd met Turks recht heeft plaatsgevonden. Een internationaal rechtshulpverzoek was geëigend geweest.

4.7.2.

De Raad heeft ter zitting met de gemachtigde van appellanten vastgesteld dat in de zaak van appellanten geen onderzoek in het kadaster heeft plaatsgevonden. Namens appellanten is hierop ter zitting naar voren gebracht dat wel onderzoek heeft plaatsgevonden bij de afdeling OZB van de in 1.4 genoemde deelgemeente, waarvoor waarschijnlijk vergelijkbare regels gelden als voor onderzoek in het kadaster. Appellanten hebben de door hen gestelde onrechtmatigheid van het onderzoek bij de afdeling OZB daarmee onvoldoende onderbouwd. Nu de door de buitendienstmedewerker verkregen informatie over de onroerende zaken van appellanten kon worden verkregen door middel van internetonderzoek en het stellen van vragen bij de afdeling OZB van de deelgemeente, was er ook geen aanleiding om een rechtshulpverzoek te doen. Ook deze grond slaagt niet.

4.8.

Uit 4.4.4, 4.5.3, 4.6 en 4.7.2 volgt dat de gronden in hoger beroep niet slagen. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.F. Claessens en

P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2016.

(getekend) O.L.H.W.I. Korte

(getekend) C. Moustaïne

HD


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Gerelateerde advocaten

Gerelateerde advocatenkantoren

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature